Baikal Siberië: Tussenstop Irkoetsk

De zon zakt. Een laagje mist vormt zich boven het land als vlucht SU2695 naar Moskou loslaat van Nederlandse bodem. Een groen lappendeken doorkruist met grijze potloodstrepen waarover mensen zich naar huis haasten, verdwijnt al snel onder een sprei van witte dons. Daarboven staat de zon weer hoog aan de hemel. Ik zit in de schaduw en kijk uit over de rechtervleugel van het vliegtuig. Langzaam maar zeker verschijnt een roze gloed over de wolken.

Ik vind geen aanknopingspunten om me te oriënteren als ik tussen de wolken door naar beneden tuur. Ondanks markante punten in het landschap. De ronde stad. Het eilandje midden in het meer. Of is het een rivier?

We vliegen weg van de zon. De schemer valt snel. Ik droom weg op de klanken van Sólstafir als we verder de nacht invliegen. Steden verworden tot eenzame lichtvlekken in de duisternis. Door het gangpad loopt een KGB agent uit een oude James Bond film. Op weg naar huis nu zijn rol is uitgespeeld.

Het is een onbewolkte nacht waar ik ook ben. Vaag kan ik sterren onderscheiden door het raampje. Straatverlichting op de grond lijkt geschakeld als een ketting gedrapeerd in de meest bizarre vormen. Ik zie een middeleeuwse burcht met fakkels aan stadsmuren en huizen als ik me realiseer dat ik nu tot ongewenste streep verword in de nachthemel voor een eenzame sterrenfotograaf daar ergens beneden.

Het wolkendek licht aan alle kanten op als we Moskou naderen. De stad maakt haar belofte meer dan waar als we langzaam door het wolkendek zakken en de contouren van de stad steeds zichtbaarder worden. Een mengeling van oranje en blauw getint wit licht in vlakjes verspreidt over het land. Een mozaïek in de nachtelijke duisternis opgelicht door een heldere maan.

Terwijl het vliegtuig zich positioneert voor de landing, valt mijn oog op iets wat lijkt op een obelisk. Zou ik van hieruit ook het Rode Plein kunnen zien? Ik zie wel dat Moskou schuilgaat onder een laag sneeuw. Enkele uren later neem ik al weer afscheid. Weemoedig denk ik terug aan de lange wandeling van de aankomsthal naar de vertrekhal op het vliegveld. Met een gevoel van herkenning zie ik Moskou weer verdwijnen onder een donzen dekbed op weg naar Irkoetsk.

Een paar uur onderweg ontwaar ik meren ingesloten door bossen in de eerste ochtendschemer. Een eenzame veste lijkt afgesloten van de buitenwereld. Geen route over vasteland, geen vaarwegen te ontdekken. Of zijn het toch geen meren? Ik span mijn ogen in om de vlaktes te kunnen definiëren. Als het geen meren zijn, zandvlaktes misschien? Als de stuifduinen waar ik als kind in speelde. Vlak bij de vijver waar we 's zomers in zwommen en 's winters op schaatsten. Ik ben er nog niet uit als Rusland opnieuw toegedekt wordt. Met een grijze fleece. Keurig gladgestreken.

Als de zon al wat hoger aan de ochtendhemel staat, komt er een heuvelachtig lappendenken onder tevoorschijn. En eindelijk realiseer ik me wat ik zie. Sneeuwvelden. Logisch. Rusland in de winter. Wat zou het anders kunnen zijn. In het opkomende licht ontwaar ik rotspartijen, bossen en structuren die duiden op menselijke activiteit. Het is moeilijk te zien waar het land ophoudt en waar de lucht begint. Rookpluimen uit fabrieken en centrales lijken babywolkjes boven het land.

En de vreemde lijnen die ik al sinds het eerste licht ontwaar, ontpoppen zich tot rivieren en stromen die kronkelend hun weg zoeken.

Gewapend met mijn happy snapper maak ik een verkenningstocht door Irkoetsk. Vanuit het staatshotel van weleer wandel ik richting rivier. Ik stap onderweg binnen in de kathedraal van de Epifanie. Met mijn hoofd bedekt, vraag ik me af of alles echt goud is wat er blinkt. De kleurrijke binnenkant in schril contrast met het beeld wat ik tot nu toe heb van Irkoetsk.

Even verderop verplaatst het water van de Angara zich met recordsnelheid door de stad. Als enige voert zij het overtollige Bakailwater vanuit het zuiden van het meer af om het een paar duizend kilometer verder samen met de Jenisej in de Noordelijke IJszee te deponeren.

Ik loop door straten waar oostblokarchitectuur zich moeiteloos vermengd met vergane staatsglorie en een ogenschijnlijk verlaten mijn. In een stad waar straten gevuld worden met auto's die in onze westerse wereld het wegdek niet meer mogen betreden, gelijk met het nieuwste wat de auto-industrie te bieden heeft. Ik zie moderne winkelinterieurs in disharmonie met de panden waarin ze huizen. Het parkbankje geeft me geen gelegenheid om even te rusten en alles wat ik tot nog toe gehoord en gezien heb, zwijgend op me in te laten werken.

In hetzelfde parkje heb ik wel mijn eerste kennismaking met het ijs van het Baikalmeer. De zuurstof en methaanbellen verleiden me mijn camera te richten op de kitsche ijssculpturen om misschien wel de mooiste foto van de reis te maken.

Irkoetsk ademt een mistroostige sfeer van vergane schoonheid. En ik word steeds vrolijker. In de Krestovozdvizhenskaya is een dienst bezig als ik binnenwandel. Hoewel voorgegaan door mannen lijkt het een geloofsbelijding voor alleen vrouwen te zijn. Vanaf een bankje in het voorportaaal geniet ik van het prachtige gezang. Toch maakt een gevoel van niet welkom zijn zich meester van me. Is het mijn duidelijke toeristenuiterlijk dat maakt dat ik met argusogen bekeken word?

Ik loop het terrein af langs de ijstableau's die me herinneren aan de kruisweg van de katholieke kerk in het dorp waar ik ben opgegroeid. Een herinnering met een wrange bijsmaak. Iets van indoctrinatie. Gebruiken en gebeden. Ik kan ze nooit meer van me afschudden. Twee straten verderop stuit ik op het einddoel van mijn verkenningstocht. De typische houten huizen van deze streek. Ze verliezen wat van hun charme als ik kunststof kozijnen ontdek. Is dit nou vooruitgang?

 
Vorige
Vorige

Baikal Siberië: Van land naar ijs

Volgende
Volgende

Cityscape Deventer, poging 468