Baikal Siberië: Terug naar huis
Met nog vier minuten boarding tijd over, weet ik een plekje in de bus naar het vliegtuig te bemachtigen. De dag is dan al enkele uren oud. Die begon met ontbijten, inpakken en een busrit naar het vliegveld. En een sprintje, voorzover bagage dat toeliet, van het ene gebouw naar het andere op datzelfde vliegveld. Binnenlandse en internationale vluchten op Irkoetsk, dus een gebouw voor elk. De vlucht van Irkoetsk naar Moskou kom ik door met wat schrijven, dutten en muziek luisteren. Ik heb een stoel in het midden. En ook nog eens boven de vleugel. Ik zie dus weer niets van de Oeral.
In Moskou staat het vliegtuig weliswaar bij een sluis, maar dat neemt niet weg dat we toch via een trap het vliegtuig verlaten. De busrit naar de terminal is lang. Net als de wandeling naar de vertrekhal. Even vraag ik me af of ik weer terug loop naar waar ik met de bus vandaan gekomen ben.
Op de vlucht van Moskou naar Amsterdam heb ik weer een plek aan het raam. Ik kan weer naar buiten staren en mijmeren. Iets wat ik dan ook gretig doe als de wielen loslaten van Russische bodem. Moskou in daglicht. Veel huizen en gebouwen zijn gecamoufleerd door een sneeuwlaag op het dak. Het is allemaal wat grijzig en monotoon. Niet zo spectaculair als Moskou bij nacht. Mijn ogen dwalen links en rechts op zoek naar die naald of obelisk die ik op de heenweg meende te zien. Ik zie schoorstenen, heel veel schoorstenen. Van die ouderwetse, taps toelopende stenen gevaartes. Eentje springt er tussen uit. Zou? Nee toch? Daar gaat mijn droom. Niks naald. Niks obelisk. Gewoon een grote schoorsteen. Pats. Zeepbel. Kapot. Soms moet je in het daglicht niet op zoek gaan naar iets wat in je voorstelling magisch was. Soms moet je het mysterie een mysterie laten zijn.
Eenmaal boven de wolken verdrijf ik mijn tijd weer een beetje met muziek en schrijven. Er lijkt geen einde te komen aan de wolkenzee. Als ik weer naar buiten kijk, begint het wolkendek net een beetje te breken. We steken een kaarsrechte kustlijn over om vervolgens verder te vliegen over wat de Oostzee moet zijn. Niet lang daarna trekt het weer dicht.
In een mozaïek van sneeuw en land zoek ik naarstig naar een aanknopingspunt om mezelf te kunnen oriënteren. Het is daar beneden half bewolkt. Maar waar is daar? Denemarken? Het noorden van Duitsland? Of toch al Nederland? Ik zie een lappendeken van onregelmatige velden. Hoe verder we komen, hoe rechthoekiger de velden worden. En groter. Ik zie rivieren. Ik zie drooggevallen wad. We vliegen op de grens van land en water. Ik kan me niet anders voorstellen dan dat de grens tussen Nederland en Duitsland een opvallend punt in het landschap moet zijn. Daar waar de Eems de Waddenzee in stroomt. Koortsachtig blijven mijn ogen de kustlijn afzoeken. Ik vind echter niets wat die grens zou kunnen zijn. Dat wordt me duidelijke als we over dat andere vliegveld heen vliegen. Met allemaal herkenbare witblauwe vliegtuigen. Maar welk vliegveld is het?
Bevroren sloten en vaarten gaan als rechte lijnen door het land. Ik zie mensen schaatsen op een ondergespoten plein. De bebouwing is saai en eentonig. Rijtjes aan rijtjes hetzelfde. Zelfs de natuur wordt in een rechthoek gedrukt. Daarbinnen mag ze haar gang gaan, als ze maar niet buiten de lijntjes kleurt.
Al schommelend raken de wielen de grond. Er staat een stevig windje. Het duurt lang voor de passagiers het vliegtuig mogen verlaten. Zo lang dat de bagage al licht te wachten. Geduldig rondjes draaiend op de band. Tijdens de vrijdagavondspits begeef ik me in de trein tussen al die mensen die op weg zijn van werk naar huis. Het laatste stukje doe ik met de taxi. Net voor zeven uur 's avonds maak ik mijn voordeur open. Zo'n twintig uur nadat ik in Irkoetsk om zes uur 's ochtends ben opgestaan om naar huis te gaan.